Vitamine D en type 1 diabetes: een licht op de toekomst van preventie
Iedereen kent vitamine D en weet dat het lichaam deze vitamine aanmaakt wanneer de huid wordt blootgesteld aan zonlicht. Echter, de geheimen van deze wereldwijd bekende vitamine blijven nog grotendeels verborgen. Wat is het precies? Wat zijn de functies ervan? En, misschien wel het meest intrigerend, zou vitamine D een rol kunnen spelen bij het voorkomen van type 1 diabetes?
Ons lichaam heeft vitaminen nodig om gezond te blijven. Ze helpen bij groei, ontwikkeling en zorgen voor een optimaal functioneren van het lichaam. Hoewel het lichaam vitaminen (in beperkte mate) zelf kan produceren, is een gevarieerde en evenwichtige voeding essentieel om een correcte vitaminenstatus te behouden. De bekendste vitamine moet wel vitamine D zijn en doet ons meteen denken aan zonlicht. Dit komt omdat ons lichaam vitamine D niet zelf kan aanmaken, maar hiervoor de hulp nodig heeft van zonlicht. Dit intrigerende feit brengt echter een interessante nuance met zich mee, omdat de term "vitamine" doorgaans wordt geassocieerd met stoffen die het lichaam volledig zelf kan produceren. In dit geval voldoet vitamine D strikt genomen niet aan de definitie van een vitamine, maar is het een prohormoon (de voorloper van een hormoon).
Het is eveneens alom bekend dat vitamine D belangrijk is voor de sterkte van onze botten, dit omdat vitamine D zorgt voor de opname van calcium uit de voeding. Wat velen echter niet weten is dat vitamine D een invloed uitoefent op bijna alle orgaansystemen. Zo speelt het een rol in het behoud van een gezond hart- en vaatsysteem, stimuleert het de aanmaak van serotonine (het gelukshormoon), en bovenal vervult het een centrale functie in de werking van het afweersysteem. Op die manier zijn er mogelijke verbanden gevonden tussen een tekort aan vitamine D en de ontwikkeling van auto-immuunziekten zoals astma, multiple sclerose en type 1 diabetes (T1D).
T1D wordt gekenmerkt door een beschadiging van de insuline-producerende bètacellen in de pancreas door het lichaamseigen afweersysteem. Het afweersysteem beschermt normaalgezien het menselijk lichaam door lichaamsvreemde ziekteverwekkers te herkennen en te elimineren. Bij T1D keert het afweersysteem zich ongewild tegen de lichaamseigen bètacellen. Hoewel het exacte mechanismen onduidelijk blijven, denkt men dat in personen met een genetische aanleg om T1D te ontwikkelen, bepaalde omgevingsfactoren een ongewilde activatie van het afweersysteem tegen de bètacellen kunnen uitlokken.
Hoewel er talloze mogelijke omgevingsfactoren beschreven zijn, is er een opvallend verband tussen de blootstelling aan zonlicht en het optreden van T1D. Zo ziet men dat des te verder men van de evenaar woont, des te frequenter T1D voorkomt. Daarnaast ontstaat T1D frequenter in de wintermaanden dan in de zomermaanden. Dit vermoeden werd ook bevestigd in studies die aantoonden dat een tekort aan vitamine D gepaard gaat met een hoger risico op het ontwikkelen van T1D. Dit komt vermoedelijk omdat vitamine D het afweersysteem minder aanvallend maakt (Figuur 1). Een sterk aanvallend afweersysteem zal inderdaad ziekteverwekkers sneller herkennen en elimineren, maar de keerzijde is dat het ook sneller lichaamseigen cellen zal miskennen als mogelijke ziekteverwekker en hen eveneens zal beschadigen. Daarnaast zal vitamine D specifiek de bètacellen zelf minder vatbaar maken voor een aanval door het afweersysteem.
Figuur 1 – De invloed van vitamine D op het afweersysteem ter preventie van type 1 diabetes (T1D). Bij T1D raakt de balans van het afweersysteem verstoord, waarbij een overmaat aan afweeraanvallende cellen de insulineproducerende bètacellen in de pancreas beschadigen. Vitamine D zal deze balans herstellen ten voordele van de afweerbeschermende cellen. Hierdoor worden de bètacellen beschermd en T1D voorkomen.
Ondanks deze veelbelovende inzichten in het gunstig effect van vitamine D op zowel het afweersysteem als de bètacellen, is het belangrijk te beseffen dat deze effecten voornamelijk beschreven zijn in een gecontroleerde laboratoriumomgeving op celniveau of in dierenproeven, en niet in de mens. Als men de rol van vitamine D in het voorkomen van T1D bekijkt in de mens, dan geven studies tegenstrijdige resultaten. Sommige studies beschrijven de mogelijkheid om T1D te voorkomen door vitamine D supplementatie, daar waar andere studies dit effect niet kunnen bevestigen. Vermoedelijk is deze diversiteit in resultaten te wijten aan variabelen zoals het type en de dosering van de vitamine D supplementen. Daarnaast benadrukken onderzoeken de cruciale rol van de blootstellingsduur: het lijkt erop dat vitamine D supplementen al op zeer jonge leeftijd, mogelijks zelfs voor de geboorte via de moeder, moeten worden gestart en daarnaast continu moeten worden verdergezet.
Tenslotte blijft de meest fundamentele vraag tot op heden onbeantwoord: welke specifieke concentraties van vitamine D zijn noodzakelijk om de gewenste effecten op zowel het afweersysteem als de bètacellen te bereiken en daarmee T1D te voorkomen? Tot dit uitgeklaard is, is er wel consensus onder onderzoekers dat een tekort aan vitamine D ten alle tijden vermeden dient te worden. Om een tekort te vermijden volstaat het in de zomer om 15 tot 30 minuten met je gezicht en handen in de zon te zitten om voldoende vitamine D aan te maken. Ons lichaam kan met behulp van zonlicht zo’n 80% van de dagelijkse behoefte aan vitamine D produceren. De overige 20% halen we uit voeding. Natuurlijke bronnen van vitamine D, zoals vette vis (o.a. zalm, makreel), levertraan en bepaalde champignons, zijn echter beperkt. Gelukkig wordt vitamine D ook toegevoegd aan steeds meer voedingsmiddelen zoals margarine, sojaproducten, fruitsappen en melk. In België staat in de winter, van oktober tot maart, de zon te laag waardoor de UV-stralen niet de juiste golflengte hebben om vitamine D in onze huid te produceren. Hoog in de bergen klopt de golflengte daarentegen wel, zelfs in de winter. Bij het voorkomen van tekorten kunnen vitamine D supplementen een ondersteunende rol spelen. Het bepalen van de benodigde hoeveelheid vitamine D supplementatie is lastig te bepalen en hangt af van voedingsgewoonten en blootstelling aan zonlicht. De huidige aanbevolen dagelijkse hoeveelheid vitamine D supplementatie in België is 10-15 μg (400-600 IU) per dag. Voor specifieke groepen zoals ouderen, zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven, wordt zelfs een aanbevolen dosis van 20 μg (800 IU) per dag voorgesteld.
Samengevat kunnen we stellen dat vitamine D, aangemaakt wanneer de huid wordt blootgesteld aan zonlicht, mogelijks verband houdt met het ontstaan van T1D. Hoewel de precieze werking van vitamine D op het afweersysteem, de bètacellen en uiteindelijk het ontstaan van T1D nog niet volledig is opgehelderd, is het voorlopige advies om een tekort aan vitamine D te allen tijde te vermijden. Hoewel de exacte vitamine D concentratie die nodig is om een gunstig effect op het voorkomen van T1D te bereiken nog onduidelijk is, zijn zonlicht, natuurlijke voedingsbronnen rijk aan vitamine D en tenslotte vitamine D supplementen van essentieel belang in het streven naar een optimale vitamine D balans.
Dr. Pieter-Jan Martens & prof. dr. Chantal Mathieu
21 maart 2024